.

.
‘Abduction of Europa’ (Rembrandt Harmensz. van Rijn, Amsterdam - 1632 - fragment)

dinsdag 8 maart 2016

De Estafette - wisselcolumn over praktijkproblemen met het Europese recht

 
Uit onderzoek blijkt dat rechters in de 28 lidstaten van de Europese Unie onzeker zijn over hun kennis van het Europese recht (EU recht én EVRM). Er is een taalbarrière (de uitspraken van het EHRM zijn voornamelijk in het Engels beschikbaar), en met name het EU-recht wordt als abstract, grillig en onoverzichtelijk ervaren. Wie geen repeat player is in het EU recht maakt – als het even kan – liever een ommetje. Weinig rechters (hoewel steeds meer) stellen in hun leven een prejudiciële vraag aan ‘Luxemburg’. Zij maken onvoldoende Europeesrechtelijke vlieguren. En door rechters die wél vragen stellen wordt soms geklaagd over de beperkte bruikbaarheid of houdbaarheid van de uitspraken van het HvJEU.

Het is – terzijde - interessant om te onderzoeken of in alle lidstaten de problemen met het Europese recht van eenzelfde orde zijn. Dat ligt immers niet voor de hand. Nederland scoort relatief goed in de internationale rankings. Wij spreken ‘onze talen’, het universitair onderwijs besteedt serieuze aandacht aan het Europese recht, evenals de (permanente) beroepsopleidingen, en de toegang tot de relevante kenbronnen is zonder meer goed.

Maar ook de zelfperceptie van Nederlandse rechters over de eigen Europese kennis is niet positief. Misschien komt dat doordat wij – bij gebreke aan een constitutioneel toetsingsrecht – sterk op het internationale recht zijn aangewezen (EVRM, IVBPR, EU Handvest). Wij kijken – anders dan rechters in landen met een constitutionele traditie - al snel (en graag!) buiten onze nationale rechtsorde. Het EHRM – en steeds vaker ook het HvJEU - zijn toch een beetje ons constitutionele hof geworden. Artikel 6 EVRM heeft onze rechterlijke organisatie ingrijpend veranderd (Kroonberoep, Raad van State) en tot wijzigingen in de strafprocedure geleid (getuigen, rechtsbijstand door advocaten). Artikel 8 heeft het familierecht in ons land sterk beïnvloed en artikel 10 is de maatstaf voor het debat over publieke uitlatingen en perspublicaties.

Onze relatie met de Europese hoven is daardoor een andere dan die van pakweg een Duitse, Spaanse of Italiaanse rechter. Nederlandse rechters moeten via de achterdeur van het internationale recht een weeffout in hun eigen Grondwet compenseren. Het gewicht van die extra verantwoordelijkheid maakt wellicht ook extra onzeker.

Het is niet nodig om op deze plaats uit te leggen dat de impact van het EVRM en het EU recht op ons nationale recht groot is. Deze nieuwsbrief is daar het maandelijkse bewijs van. ‘Europa’  bemoeit zich met vrijwel alles tegenwoordig: van adopties en dierenvoer tot de etikettering van geneesmiddelen.
 
De vraag is allang niet meer óf Europees recht in een willekeurige casus van belang kan zijn (dat is het al snel). Het probleem is vooral hoe we de ontwikkelingen kunnen bijbenen. Het verbaast dat in de huidige discussie over het Meerjarenplan van de rechtspraak (zie de enquête Tegenlicht, en eerder het Manifest van Leeuwarden) de impact van het Europese recht op het rechtsbedrijf niet expliciet benoemd wordt. Ontegenzeggelijk verzwaren Europese rechtsontwikkelingen de werkzaamheden op de werkvloer substantieel. Digitalisering van de rechtspraak gaat dat probleem niet oplossen.
 
Maar alleen bijbenen van het Europese recht is voor de praktijkjurist niet genoeg. Hij of zij zal de laatste ontwikkeling in de Europese jurisprudentie (die vaak nieuwe vragen oproept) ook zinvol moeten kunnen inpassen in een juridische casus. Voor een advocaat is het makkelijker een Europeesrechtelijk schot voor de boeg te doen dan voor een rechter; hoewel ook een serieuze advocaat geen al te wilde stellingen zal kunnen betrekken.
 
En voor een (straf-)rechter geldt dat hij binnen twee weken een antwoord moet formuleren op een Europeesrechtelijk verweer, hoe ingewikkeld ook. Het aanhouden van zaken voor nader juridisch onderzoek, het stellen van prejudiciële vragen (waardoor ook soortgelijke zaken al snel 16 maanden ‘ op de plank gaan’) ligt gevoelig. De productienormen knellen, de redelijke termijn dringt, en ‘doorschuiven’ van de hete aardappel naar een hogere rechter is verleidelijk. Zelfs hoogste rechters kennen het probleem. In zijn uitspraak van 22 december 2015 (Salduz, ECLI:NL:HR:2015:3608) over rechtsbijstand door advocaten aan aangehouden verdachten, overweegt de Hoge Raad onder 6.3:
                                                          
“Indien nu of in een volgende zaak waarin het thema wel relevant zou zijn voor de oplossing van het geschil, door de Hoge Raad prejudiciële vragen zouden worden gesteld over een kwestie als de onderhavige, zou een doeltreffende en voortvarende strafrechtspleging buitengewoon ernstig belemmerd worden doordat dan de afdoening van de strafzaken waarin een vergelijkbare vraag aan de orde is, langdurig en onaanvaardbaar dreigt te vertragen.”

Die overweging gaat ver beyond CILFIT. De dynamiek van de toepassing van het Europese recht – evident voor elke praktijkjurist – blijft doorgaans echter onzichtbaar voor de (academische) buitenwereld. In de Realpolitik van het rechtsbedrijf worden op het vlak van het Europese recht soms keuzes gemaakt en beslissingen genomen die niet altijd begrepen worden vanuit een technisch-juridisch perspectief (maar die niettemin maatschappelijk legitiem kunnen zijn).

Voor dit verschil tussen European Law in the books and European Law in action is tot op heden weinig aandacht. In deze wisselcolumn over de praktijk van het Europese recht zullen rechters, advocaten, officieren van justitie en anderen daarom schrijven over de kloof tussen theorie en praktijk van het Europese recht en over de mechanismen die de toepassing van het Europese recht in de rechtspraak beïnvloeden.

Dit alles om een debat op gang te brengen: wat gaat goed, wat en waar kan het beter en hoe kunnen we dat bereiken? Begrip krijgen voor elkaar is daarbij mooi meegenomen. Maar belangrijker is dat we de toepassing van het recht – in het bijzonder de Rule of Law – op een hoger plan krijgen.
 
Marc de Werd
Raadsheer in het gerechtshof Amsterdam en hoogleraar Europese rechtspleging aan de FdR van de Universiteit Maastricht

De volgende maand wordt de wisselcolumn geschreven door Wil Eikelboom, advocaat vreemdelingenrecht bij Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers in Amsterdam. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten